Diagnose van voedselallergie

De diagnose start met een nauwkeurig medisch consult om de klinische geschiedenis van de patiënt te achterhalen en de stoffen op te sporen die voor de symptomen kunnen verantwoordelijk zijn. Een verder klinisch onderzoek is eveneens noodzakelijk.

Verschillende testen die kunnen uitgevoerd worden:

  • Huidtesten, de zogenaamde “pricktesten”: men brengt een druppel van een extract of een beetje van het voedingsmiddel aan op de huid van de voorarm of van de rug en men doorprikt het vervolgens met een geplastificeerd naaldje om het extract of het voedingsmiddel in de bovenste huidlagen te doen doordringen. In geval van reactie zal men een papel opmerken (een roodgekleurde zwelling) met een diameter van enkele millimeter, vergelijkbaar met een netelprik, gepaard gaande met jeuk.
    Men kan ook “patch-tests” uitvoeren.

  • Bloedtest : deze bestaat uit het doseren van de specifieke immunoglobuline E (IgE). Naargelang het bekomen gehalte voor het bestudeerde allergeen kan de arts bepalen of de test positief of negatief is.

  • Provocatietesten : de labiale provocatietest brengt de lippen in contact met de voedingsmiddelen die moeten gecontroleerd worden om na te gaan of er al dan niet een allergische reactie optreedt. De orale provocatietest bestaat in het geven van alsmaar grotere hoeveelheden allergeen, wat toelaat om de hoeveelheid van het voedingsmiddel te bepalen die een reactie veroorzaakt (= reactogene cumulatieve dosis) en om het type symptomen vast te stellen.

Met positieve huid- en bloedtesten kan men enkel de diagnose stellen van voedselsensibilisatie. De resultaten van deze testen moeten door een arts geïnterpreteerd worden die er geval per geval conclusies zal uit trekken. De diagnose van voedselallergie wordt bevestigd door een positieve orale provocatietest. Deze test kan evenwel in geval van ernstige klinische reacties niet uitgevoerd worden (bijvoorbeeld bij anafylactische shock).

   
© ciriha

Connexion